Architect or LandmarkEen pad of grens bewerkingsobject creëren

Methode

Gereedschap

Gereedschappenset

Pad d.m.v. lengtegraad

 

Pad d.m.v. grenzen

Terreinbewerkingsobject

SiteModifiers_tool03007.png 

Landschap

Het pad bewerkingsobject creëert een oppervlak gedefinieerd door een longitudinaal profiel en een set van dwarse profielen, met het pad gedefineerd als:

een polylijn met een breedte waarde (de polylijn is het midden) in Pad d.m.v. lengtegraad methode of

een polylijn als een grens (met een gegenereerd midden gebaseerd op de grens) in Pad d.m.v. grenzen methode. Het midden blijft gedefinieerd binnen de grenzen van het bewerkingsobjectoppervlak gedefinieerd door dit object.

Nadat u het pad tekent, vorm het bewerkingsobject door het midden (longitudinaal profiel) te bewerken en door zoveel dwarse profielen als nodig toe te voegen. Om de longitudinale en dwarse profielen te bewerken, bekijk elke profielsectie in bewerkmodus. De profielsectie toont de totale lengte van het profiel, met controlepunten bij elke niveauverandering. U kunt interactief controlepunten toevoegen en het niveau en de hellingen van bestaande punten bewerken, grijpen naar bestaande geometrie wanneer Toon andere objecten tijdens het bewerken van groeperingen geselecteerd is in de Vectorworks voorkeuren.

Een bewerkingsobject kan zowel op een bestaand als op een toekomstig terreinmodel worden toegepast. Het effect ervan ziet u echter pas wanneer het terreinmodel is bijgewerkt. U kunt een terreinbewerkingsobject van het type pad aanmaken met het gereedschap Terreinbewerkingsobjecten of door een polylijn te tekenen en vervolgens het commando Creëer objecten d.m.v. meetkundige vorm te gebruiken om het te veranderen naar een pad d.m.v. lengtegraad of een pad d.m.v. grenzen (zie Creëer objecten op basis van vormen).

Om een pad d.m.v. lengtegraad of een pad d.m.v. grenzen bewerkingsobject te creëren:

Activeer het gereedschap en de methode. 

Selecteer de polylijn methode; zie Polylijn.

Klik in de tekening om het beginpunt van het bewerkingsobject aan te geven.

Klik om het segment te beëindigen. Dit punt is tevens het beginpunt van het volgende segment. Herhaal deze stappen om segmenten te creëren tot het pad volledig is. Klik op het beginpunt (voor grensconfiguratie) of dubbelklik om het bewerkingsobject te voltooien.

In Pad methode, het terreinbewerkingsobject: Het dialoogvenster ‘Terreinbewerkingsobject: pad’ wordt geopend. Bepaal de breedte van het pad bewerkingsobject.

In 2D/Plan weergave, voeg dwars profielen toe aan het pad als nodig door in het infopalet te klikken op Voeg profiel toe, en vervolgens te klikken op het bewerkingsobject om in die locatie een profiel te creëren.

In het infopalet kunt u de longitudinale en dwarse profielen als nodig bewerken om het bewerkingsobject te vormen. Verander de locatie van het bewerkingsobject met het Vervorm gereedschap (zie Het pad of grens bewerkingsobject vervormen) of via het infopalet.

Zet de tekening in 2D/Planaanzicht. Klik op het contextmenu om de bewerk commando’s te vinden.

In bewerkmodus, pas het niveau en de helling van het profiel aan

Creëer werkgrenzen rond het bewerkingsobject. De parameters kunnen bewerkt worden in het infopalet.

Klik om de velden te tonen/te verbergenKlik om de velden te tonen/te verbergen

Parameter

Omschrijving

Drempelwaarde

Vul een positieve waarde in om de horizontale afstand te herdefiniëren tussen de dichtstbijzijnde gedeeltes van twee aangrenzende onderdelen van het bewerkingsobject. Naarmate de afstand groter is, wordt de polygoon die het bewerkingsobject voorstelt, eenvoudiger. Met een kortere afstand neemt het aantal hoekpunten, waarmee u het terreinmodel kunt bewerken, toe. Als u de waarde 0 (nul) ingeeft, wordt er geen vereenvoudiging toegepast op het bewerkingsobject.

Aantal controlepunten

Dit is het aantal controlepunten dat gecreëerd werd door het bewerkingsobject om het terreinmodel te bewerken.

Toepassen op

Selecteer of u het bewerkingsobject wenst toe te passen op het huidige of op het toekomstige terreinmodel.

Terreinmodel bijwerken

Selecteer om het terreinmodel bij te werken met eventuele terreinmodelbewerkingen.

Wanneer de hoogtelijnen van het terreinmodel vanwege de bijwerkhandeling buiten de opgegeven minimum-/maximumhoogte valt (zoals opgegeven bij de instellingen), verschijnt er een waarschuwing. Via dit dialoogvenster kunt u het bereik aanpassen.

Configuratie

Selecteer het type bewerkingsobject dat u wenst te tekenen.

Toon oppervlak in 3D

In 3D aanzichten, stelt het bewerkingsobject voor met een 3D-draadwerk. Dit is handig wanneer u werkt met een bewerkingsobject onafhankelijk van een terreinmodel, of wanneer het nuttig is om het bewerkingsobjct te bekijken op het terreinmodeloppervlak in 3D-aanzichten. Vink deze optie uit om enkel de effecten van het bewerkingsobject op het terreinmodel weer te geven.

Verticale zijden voor binnenbewerkingsobjecten

(enkel gesloten bewerkingsobjecten)

Bepaalt of de binnenbewerkingsobjecten een overgangsoppervlak creëren (wanneer uitgevinkt) of een verticale rechte rand (wanneer aangevinkt)

Verticale zijden voor binnenbewerkingsobjecten uitgevinkt (links) en aangevinkt (rechts)

Longitudinaal profiel

Definieer de niveauveranderingen over het pad bewerkingsobject, en stel het uiterlijk van het profiel in

Bewerk profiel

Klik op deze knop om het geselecteerde profiel te bewerken (zie ). Uitgelijnde verhardingen of bewerkingsobjecten met profiellijnen bewerken

Beginniveau

Eindniveau

Voer het begin- en eindniveau in van het bewerkingsobject; of voer een van de niveaus in en voer een Hellingwaarde in om automatisch het andere niveau te berekenen

Helling

Voer de hellingwaarde in; of de helling wordt weergegeven als het Beginniveau en het Eindniveau ingegeven zijn

Uitlijning niveaus bijwerken

Als er wijzigingen zijn aangebracht aan een niveau, worden de betreffende controlepunt niveaus hersteld

Aanpassen aan oppervlak

Stemt de lengteprofiellijn af op het oppervlak van het terreinmodel

Klasse profiellijn

Klasse profieltekst

Selecteer <Klasse terreinbewerkingsobject> om het profiel in dezelfde klasse als het terreinbewerkingsobject te plaatsen; selecteer een klasse, of creëer een nieuwe klasse om de kenmerken en de zichtbaarheid van de profiellijn te bepalen

Niveau-pijlpunt

Selecteer het type niveau-pijlpunt

Niveau-pijlpunt factor

Hiermee bepaalt u de schaalfactor van de niveau-pijlpunt

Weergave helling

Bepaalt hoe de Helling berekend en weergegeven wordt

Toon profiellijn

Met deze optie toont of verbergt u alle profiellijnen op het verhardingsoppervlak. Indien uitgevinkt, zijn de opties eronder voor de naam, helling, hoogtewaarden en pijlpunten niet beschikbaar.

Toon profielnamen

Vink deze optie aan om de naam van de profiellijnen weer te geven.

Toon hellingen

Vink deze optie aan om de hellingsaanduidingen van alle profiellijnen weer te geven.

Pijl wijst naar beneden

Wanneer Toon hellingen geselecteerd is, wordt met deze optie een pijl toegevoegd om aan te geven welke zijde naar beneden helt.

Toon niveau-controlepunt

Vink deze optie aan om de hoogtewaarden van alle profiellijnen weer te geven.

Toon pijlpunten profiellijn

Met deze optie kiest u of er pijlpunten aan de uiteinden van de profiellijn weergegeven worden

Pijlpunten profiellijn stijlen

Klik op deze knop om het dialoogvenster ‘Pijlpunten’ te openen. Hier kunt u pijlpunten voor de uiteinden van profiellijnen selecteren. De pijlpunten aan het begin en het einde kunnen Identiek of Verschillend zijn.

Dwarse profielen

Dwarse profielen staan altijd loodrecht op de middellijn; langs elk dwars profiel kunt u de niveau veranderingen definiëren en het uiterlijk instellen

Profiel

Blader met de knoppen door de profielen; het geselecteerde profiel licht telkens op. Klik op de middelste knop om het huidige profiel nogmaals op te laten lichten.

Naam

Dit is de naam van het geselecteerde profiel.

Klasse profiellijn

Klasse profieltekst

Selecteer <Klasse terreinbewerkingsobject> om het profiel in dezelfde klasse als het terreinbewerkingsobject te plaatsen; selecteer een klasse, of creëer een nieuwe klasse om de kenmerken en de zichtbaarheid van de profiellijn te bepalen

Weergave helling

Hiermee bepaalt u de weergave van de hellingeenheden

Toon profiellijnen

Met deze optie toont of verbergt u alle profiellijnen op het verhardingsoppervlak. Indien uitgevinkt, zijn de opties eronder voor de naam, helling, hoogtewaarden en pijlpunten niet beschikbaar.

Toon profielnamen

Vink deze optie aan om de naam van alle profiellijnen weer te geven.

Toon hellingen

Vink deze optie aan om de hellingsaanduidingen van alle profiellijnen weer te geven.

Pijl wijst naar beneden

Wanneer Toon hellingen geselecteerd is, wordt met deze optie een pijl toegevoegd om aan te geven welke zijde naar beneden helt.

Toon niveau-controlepunt

Vink deze optie aan om de hoogtewaarden van alle profiellijnen weer te geven.

Toon pijlpunten profiellijn

Met deze optie kiest u of er pijlpunten aan de uiteinden van de profiellijn weergegeven worden

Voeg profiel toe

Met deze optie voegt u een profiellijn toe om het oppervlak te bewerken

Bewerk profiel

Klik op deze knop om het geselecteerde profiel te bewerken (zie ). Uitgelijnde verhardingen of bewerkingsobjecten met profiellijnen bewerken

Pijlpunten profiellijn stijlen

Klik op deze knop om het dialoogvenster ‘Pijlpunten’ te openen. Hier kunt u pijlpunten voor de uiteinden van profiellijnen selecteren. De pijlpunten aan het begin en het einde kunnen Identiek of Verschillend zijn.

Verwijder profiel

Klik op deze knop om het geselecteerde profiel te verwijderen.

Informatie

 

Berekeningen bijwerken

Herbereken de oppervlakte en het volume weergegeven in het Infopalet voor het terreinmodel liggend onder het terreinbewerkingsobject (er moet een werkgrens zijn).

Gegevens oppervlakte en volume

Hier vindt u informatie over de oppervlakte en het volume van het terreinmodel gelegen onder het terreinbewerkingsobject; selecteer de eenheden voor de oppervlakte en het volume (er moet een werkgrens zijn). Voor meer informatie, zie Eigenschappen van het terreinmodel.

Instellingen controlepunten

Met deze parameters bewerkt u de controlepunten van het pad; zie Controlepunten van objecten aanpassen

Verplaats

Selecteer het controlepunt en bewerk vervolgens de X-/Y-waarde

Bewerk

Selecteer uit de keuzelijst het gedeelte van de nivellering met rechte rand dat u wenst te bewerken (controlepunten, volledig object, overige randen). Pas vervolgens de Z-waarde aan of blader door de controlepunten met de pijlen links en rechts en wijzig de Z-waarde van het geselecteerde controlepunt. Het geselecteerde controlepunt licht op. Klik op de middelste knop om het geselecteerde controlepunt opnieuw te laten oplichten.

Het pad of grens bewerkingsobject vervormen

Methode

Gereedschap

Gereedschappenset

2D-grens

 

Longitudinaal profiel

Vervorm object

 

Basisgereedschappen

Als zowel het gereedschap Vervorm object en een pad bewerkingsobject geselecteerd zijn in 2D/Plan weergave, zijn er twee extra methodez beschikbaar Zie Objecten vervormen.

De 2D-grens methode vervormt de grens polylijn of een pad d.m.v. grezen bewerkingsobject.

De Longitudinaal profiel methode vervormt het longitudinaal profiel van het pad of grens bewerkingsobject.

Een lineair bewerkingsobject creëren

Een werkgrens creëren

Een terreinmodel bijwerken

Concept: Terreinmodelbewerking

Voorkeuren Vectorworks: Categorie Weergave