Kenmerken van uitlaten opnemen en toekennen

U kunt de instellingen van een bestaande uitlaat of druppeluitlaat opnemen en aan nieuwe uitlaten toekennen. Bovendien kunt u uitlaten en druppeluitlaten creëren op een reeds bestaande buis of langs een reeds bestaande vorm (polylijn). Dit is een makkelijke manier om snel uitlaten en druppeluitlaten in de tekening te plaatsen.

Om kenmerken van uitlaten of druppeluitlaten op te nemen en toe te kennen:

Activeer het gereedschap en de methode.

Klik met het pipet op een bestaande uitlaat of druppeluitlaat om de kenmerken ervan op te nemen. Objecten waarvoor dit mogelijk is lichten op wanneer u met de cursor over ze beweegt. Bij de optie Uitlaat in de Methodebalk verschijnt de melding "Kies een uitlaat". De meest recent gebruikte methode wordt geactiveerd (Voeg in of Cluster).

Wanneer u nu een uitlaat invoegt (via de methode Voeg in), worden de kenmerken van het bronobject hieraan toegekend.

Wanneer de methode Cluster geactiveerd is, klikt u op een object dat geschikt is om uitlaten op te plaatsen zoals een buis, leiding, gebogen polylijn of een andere vorm op basis van een polylijn. Geschikte objecten lichten op wanneer u met de cursor over ze beweegt. Kiest u een lijn of polylijn als object, dan worden de uitlaten of druppeluitlaten over deze lijn verdeeld. Kiest u daarentegen een gesloten vorm, dan wordt een rechthoekige of driehoekige serie uitlaten binnen deze vorm gecreëerd. De waarden voor Maatvoering plaatsing, die u in het Instellingenvenster kunt kiezen, bepalen de manier waarop de uitlaten worden geplaatst.

Om een uitlaat te plaatsen, legt u door middel van muisklikken de straal en vervolgens de sproeizone en oriëntatie van de uitlaat vast. Om een druppeluitlaat via de methode Voeg in te plaatsen, klikt u om de polylijn van de druppeluitlaat te tekenen.

De uitlaten krijgen dezelfde kenmerken als de bronuitlaat die u selecteerde, en ze worden automatisch verbonden met reeds bestaande buizen.

 

Uitlaten plaatsen

Druppeluitlaten plaatsen

Irrigatie