Workflow: 2D-componenten van symbolen en parametrische objecten gebruiken in zichtvensters

Wanneer u een zichtvenster rendert met 'Achterliggende lijnen verbergen’, maar u bent niet tevreden bent met het resultaat dat de 3D-geometrie oplevert, kunt u in plaats daarvan gebruik maken van de 2D-componenten van symbooldefinities en bepaalde parametrische objecten (zie Concept: Concept: 2D-componenten voor symbooldefinities en parametrische objecten). De aanbevolen workflow voor het voorbereiden en gebruiken van 2D-componenten van symbooldefinities en parametrische objecten is als volgt.

       Het contextcommando Bewerk 2D-componenten kan worden toegepast op een symbooldefinitie of parametrisch object uit het Hulpbronnenbeheer, of op een symbool of parametrisch object in de tekening. Hiermee schakelt u een speciale bewerkmodus in, waarin u verschillende 2D-componentweergaven kunt creëren en bewerken (zie 2D-componenten creëren voor symbooldefinities en parametrische objecten). Voor symbooldefinities is het zelfs mogelijk om 3D-componenten en 3D-muuropeningen te bewerken.

De wijzigingen die u aanbrengt in de bewerkmodus zijn steeds van toepassing op de symbooldefinitie, ongeacht of u het commando uitvoert via het Hulpbronnenbeheer of via een symbool in de tekening. Individuele parametrische objecten in de tekening kunt u afzonderlijk bewerken indien de objectstijl dit toelaat.

       Als sommige 2D-componenten in het zichtvenster niet in de juiste stapelvolgorde worden weergegeven, verplaats dan het vlak van de 2D-component ten opzichte van het omtrekkader van het object (zie 2D-componenten van symbooldefinities en parametrische objecten verplaatsen).

       Als u de 2D-componenten en de 3D-componenten van symbooldefinities wilt gebruiken in tekeningen met verschillende schalen, zorg dan dat de componenten gedefinieerd zijn voor verschillende detailleringsgraden (zie Detailleringsgraden instellen voor 2D- en 3D-componenten van symbooldefinities en parametrische objecten).

       Als u een parametrisch object met aangepaste 2D-componenten bewerkt, zullen de aangepaste componenten niet automatisch worden bijgewerkt op basis van het parametrisch object. Hierdoor kunnen zichtvensters onjuiste informatie weergeven. Wanneer u een parametrisch object wijzigt, dient u de aangepast 2D-componenten manueel aan te passen. U kunt ook kiezen om deze 2D-componenten te verwijderen (zie 2D-componenten op maat van parametrische objecten verwijderen).

       Als u een symbool creëert of bewerkt, kunt u kiezen om de 2D- en 3D-componenten van een symbooldefinitie samen weer te geven in een zichtvenster met rendering ‘Achterliggende lijnen verbergen’ (zie 2D- en 3D-componenten van een symbooldefinitie samen weergeven in een zichtvenster).

       Tijdens het creëren of bewerken van een zichtvenster met een 3D-aanzicht, orthogonale projectie en rendering door middel van ‘Achterliggende lijnen verbergen’, vinkt u de optie Toon 2D-componenten aan. Stel eveneens de Detailleringsgraad in voor een correcte weergave van de objecten. 2D-componenten worden alleen weergegeven voor objecten die loodrecht op de het schermvlak van het zichtvenster liggen; voor andere objecten worden de 3D-componenten weergegeven.

       Naast zichtvensters met verborgen achterliggende lijnen, ondersteunen ook ontwerplagen het gebruik van verschillende detailleringsgraden voor 3D-componenten van symbolen, wat de leesbaarheid van complexe ontwerpen kan verbeteren. Om automatisch de juiste detailleringsgraad toe te passen volgens de schaal van de laag, vinkt u de optie Automatische detailleringsgraad voor ontwerplagen aan in de Voorkeuren document tabblad Weergave.

       Het is ook mogelijk om de componentweergaven voor symbolen en parametrische objecten te selecteren in het Hulpbronnenbeheer (zie Indeling venster Hulpbronnenbeheer en Contextmenu-commando’s in de Hulpbronnenlijst) en in rekenbladcellen (zie het tabblad Afbeeldingen in Veldopmaak).