Inplanting

Tijdens het exporteren wordt een 2D-referentiepunt op het object gekoppeld aan specifieke Google Earth coördinaten. Als het bestand gegeorefereerd is, worden de velden in het venster automatisch ingevuld en grijs gemaakt.

Referentiepunt op volgende muisklik

Selecteer deze instelling om het referentiepunt door middel van de volgende muisklik te bepalen. Referentiepunt op de coördinaten Selecteer deze instelling om het referentiepunt door middel van de opgegeven coördinaten te bepalen.

Breedtegraad

Geef de breedtegraad op volgens de DMS-notatie. Bijvoorbeeld: 39d 10m 31s

Lengtegraad

Geef de lengtegraad op volgens de DMS-notatie. Bijvoorbeeld: 76d 52m 31s

Richting noordpijl

Geef de hoek tussen het werkelijke noorden (in DMS-notatie) en de Y-as van de tekening op.

Z-hoogte

Geef het hoogteverschil tussen het actieve ontwerplaagvlak van dit document en het grondvlak van Google Earth op.

Te exporteren objecten

Vink de objecttypes aan die u wenst te exporteren; laat overbodige objecten weg om het KML-bestand niet onnodig verzwaren.

Exporteer vanop de

Selecteer de ontwerplagen van waarop u 3D-objecten wenst te exporteren: u kunt de export beperken tot de actieve laag of alle zichtbare lagen.

Als u alle ontwerplagen wilt exporteren, zorg dan via de Laaginstellingen dat alle lagen getoond worden. Als meerdere lagen geëxporteerd worden in Google Earth, verschijnen de Vectorworks lagen in het paneel links in het programmavenster. De zichtbaarheid van elke laag kan apart worden geregeld.

Om een aantal (maar niet alle) lagen te exporteren, creëert u een nieuwe ontwerplaag van waarop de export zal gebeuren. Op de nieuwe laag creëert u een ontwerplaagzichtvenster (Vectorworks-uitbreidingsmodule vereist; in Vectorworks Standaard kunt u lagenkoppelingen creëren als equivalent) waarop alleen de te exporteren lagen zichtbaar zijn. Exporteer enkel de nieuw gecreëerde laag. Als u deze methode gebruikt, zal er slechts één laag verschijnen in Google Earth.